Als een klein meisje huppel ik door de weide
waar het koren heen en weer wiegt.
Aangeraakt door de wind, meewiegend op de wind.
Mijn handen voelen de topjes van het graan.
Samenpakkende wolken vlak boven m'n hoofd.
Ik word omgeven door duisternis.
Pijn dringt door tot in m'n hart.
Alles verbrijzelend op zijn weg,
val ik neer.
Ik huppel door de weide waar het koren heen en weer wiegt.
Aangewakkerd door de wind is het vuur.
Het vuur van verleden pijnen.
Pijnen die nooit zullen terugkomen.
Uitgedoofd door de wind.
De wind mijn vader, zijn kind.
Enkel dromen.
Slechts dromen over toen.
-Verleden tijd.-