Geketend, verbroedert, in colonnes van twee,
Slepend, duwend, van alles, met zich mee.
Vorstelijk kasteel, reizend, omhoog.
Gebouwd uit takken, bladeren, stengels.
Marcherend, lopend, gewapend met kracht,
’s avonds, ieder zijn taak verricht.
Ogen, glinsterend als parels,
Scherp, als een sluipschutter.
Koningin op haar troon,
Te veel, veel te veel, eerbetoon.
Geen idee,
Het betoon,
Geen geklaag,
Slechts,
1 vraag . . .
S.J.