Zij is jaloers op haar vriendinnen,
die komen uit gelukkige gezinnen.
Zij heeft namelijk één gebrek,
ze werd niet met liefde verwekt.
Haar moeder werd verkracht,
en had niet de kracht,
om het te vertellen aan een vriendin
want dat was in die tijd, te min.
Ze kon het niet vatten, dat zij dat had beleefd,
Het was brutaal van hem en zij was bedeesd.
De dader was haar vader.
Voor haar was hij een verrader.
Ze wilde geen kind van hem,
ontkende alles met klem.
In die tijd werd alles in de doofpot gestopt,
zelfs haar eigen moeder was gefopt.
Zij liet doorschemeren dat de vader een jonge snaak was,
die kreeg natuurlijk ambras.
Hij moest met haar trouwen tegen zijn zin,
dat was een nieuwe start, een pril ellendig begin.
Zij kon van die jongen niet houden,
wilde weg, maar haar bolle buikje behouden.
Ze verliet hem in het schemerdonker,
en hoopte met de geboorte op een wonder.
Na een tijdje begon ze haar kind te haten,
ze wilde het mensje geen toegang in haar
hart laten.
De dag dat het kind geboren werd,
was de zwartste dag in haar leven.
Ze kon dat wicht geen liefde geven.
Daarom liet zij het achter bij een nicht,
daarna kwam het kleine meisje in een gesticht.
Nu is zijzelf een jonge mooie vrouw,
draagt in haar hart diepe rouw,
omdat zij het kind is van haar grootvader.
Ze haat hem op haar beurt, want hij blijft de dader.