schuw kind dat steeds in donkere schaduw leefde,
altijd zoekend te ontsnappen met in verbeelding:
geteisem dat plannen smeedde tegen de zonderling
die je was, en als ze je wat vroegen beefde.
toen de leraar je les overhoorde en met zessen
en zevens gooide was je je hart niet meer meester
't bonsde in je kop en in je keel en je stal messen
en begroef ze in de tuin onder de rozenheester.
later is 't vuur in je gekke kop geslagen
koortsachtig begon je grieks en latijn te leren
je hoorde professoren om je gunsten vragen,
je bleef een wilde , maar één die kon jongleren
met dure woorden, en gedichten schreef op muren,
één die drinkt in een woestijn van vergane culturen