De laatste dag,
zijn wij bij elkaar.
De laatste dag,
deze mooie laatste dag.
Jij en zij. Ooit was het perfect, zoals het zou moeten zijn.
Jij en zij. Twee mensen die hielden van elkaar.
Jij en zij. Altijd bij elkaar, nooit gezien zonder elkaar.
Jij en zij. Jij was diegene die haar kapot maakte.
Ik wil het niet. Sorry schat, ik kan niet meer bij je zijn.
Ik wil het niet. Ik wil niet dat jij mij ook kapot maakt.
Ik wil het niet. Ik weet precies hoe het zou gaan.
Ik wil het niet. Mij maak je niet kapot, nooit.
"Zei ik maar nooit nooit."
Ik ben bij je. Het is je dan eindelijk gelukt.
Ik ben bij je. Nu kun je me kapot maken.
Ik ben bij je. Ik zal niet merken wat je me aan doet.
Ik ben bij je. Ik heb je weer door, nu ben ik kapot.
Ik kijk in die spiegel, het spiegelbeeld dat mij aan kijkt.
Haar ogen staan leeg, kapot gemaakt door jou.
Nooit zullen haar ogen weer helen. Het is over.
Kijk eens goed, waarom heb je haar kapot gemaakt?
Ze houd iets in haar hand, zie je dat niet?
Het is een wapen, iets wat haar wel lief had.
Dit keer is het niet het mes wat haar polsen bewerkt.
Nee, dit keer is het het teken; De laatste dag.
Ze trilt, ze is bang, maar ook opgelucht.
Ze weet dat dit haar einde word, eindelijk.
En dat alles, is jou schuld, alleen maar.
Ze heeft het niet meer, het gelukkig zijn.
Ze kijkt nog een keer naar haar spiegelbeeld.
Kijkend naar het wapen in haar rechterhand.
Ze heft haar wapen op, houd het tegen haar slaap.
Dan haalt ze de trekker over, dit was het. Jou schuld.
De laatste dag,
jou schuld, allemaal jou schuld.
De laatste dag,
dit is het einde van haar.
"Je maakte me kapot, tot nu. Nu kan het niet meer. Ik deed het zelf."