Kijken naar het raam,
Regendruppels die onder aan de ruit blijven kleven,
Het maanlicht opvangend
en de fonkelende weerkaatsing op mijn oogleden,
De magie die ze verhullen,
Bevorderd door het geluid van de leveninblazende WIND.
Die is hopeloos op zoek,
Hij golft vermoeid uit op het dak,
Een dak,
Bestand tegen elke storm van kilte.
Doch ben ik op zoek naar een leven voorbij het raam,
Diep in het reliëf.
Op zoek naar van die ellenlange sierlijke bomen,
Elk grassprietje aftastend,
Om zo in het puntje van één ervan uit te lopen .
Voorbij de horizonten van mijn raam,
Elke avond, voor mijn oogleden weer dichtgaan.
De passie van de wind omzeilend,
Om de volgende dag weer op zoek te gaan.
Hopend dat op zekere morgen de wind me opneemt,
En me via vele wegen begeeft naar diegene die me
Zal helen,
Zal inhalleren, en zal proeven van de geuren die de bedaarde wind, ... IK
Wou delen.