Kogelfluiten
Klonken de lege straten holler dan halfvolle glazen,
deed het fluiten de ruiten breken als de botten
van zijn benen op de harde stenen.
Dronk zij daar op, rode wijn. Gevaar voor eigen leven
ondervond zij, dat het park te donker was en passen
door plassen bloed niet goed te onderscheiden.
Ijle lucht vluchtte langs haar lippen. In de speeltuin
lag de wip er vredig bij, tussen het puin van vrij
geschetste wreedheden, vleugelde haar vermeden lach
in leugens van de wind en het jonge kind waarvan
slechts nog een arm te zien was. Laatste warmte
vloeide weg uit wat eerst groeide, nu kromp en verdronk
in flonkeringen van de zwarte nacht en haar bitterzoete
lach van wraak.