Ik zie twee starende ogen,
Strak en onbewogen.
Hun blik gevonden wat het zocht,
Mijn ogen doordringend maken ze zich klaar voor de tocht.
Ze zien vele wegen die het heeft afgelegd,
De vele woorden ongezegd.
De oorlogen die zijn gevoerd en de doden ongeteld,
Begraven op een nooit gezien oorlogsveld.
Rozenstruiken rood van kleur,
Maar ongekend is de rozen geur.
Het rood behoord niet toe aan de bloemen die niet groeien konden,
Maar aan de doorns waar het zich aan verwondde.
Vlammen laaien op door scheuren in de grond,
Voed zich met geluk en met blijdschap als zijn lont.
Bliksemschichten worden gevolgd door kreten van pijn,
Dit onweer wordt niet gevolgd door zonneschijn.
Scherven liggen aan mijn voeten,
Mijn vuist nog strak vooruit zal zich met bloed moeten beboeten..
De realiteit wordt duidelijk en ik word overvallen door schrik,
Dat is geen ander… dat ben ik…