Langzaam glijden wij
af naar de kust waarop
golven stuk slaan en
schuim in het rond vliegt
en ons overdekt met wit.
De golven, zie ze bulderend
op de kade slaan, als
willen ze zeggen, kijk uit,
wijk terug en laat ons
onze rust die wij ontberen.
Ik kuch eens licht in
mijn behandschoende hand
waarbij ik schichtig om
me heen kijk naar de wereld
die soms zo vreemd mij lijkt.
Om mijn voeten rollen
golven af en aan in eindeloos
voortdurende cadans waarbij
ik bijna vergeet wie ik ben
en waarvoor ik hier ben aangekomen.
Mijn keel is rauw van de bijtende
zeewind die rukt aan mijn jas
en me dwingt een schuilplaats
te zoeken tussen verlaten
strandstoelen en een enkel terras.
Ik neem je hand in de mijne en
leidt je langs de met schuimkraag
omlijste vloedlijn waarlangs
krabbetjes zich reppen in
hun kleine wereld zonder zorgen.
Buk me en neem een handvol
nat zand, laat het je zien
en vraag je of jij net als ik
in dit natte zand een toekomst
ziet voor jou en voor mij.
Langzaam schrijden wij voort
langs de zee van het leven
en zien hoe golven stukslaan
op onze harde rotsachtige kust
waarbij het schuim in het rond spat.
De golven, ik hoor ze bulderen
en roepen, hoor hoe zij zich
opdringen aan mijn gevoelig oor
maar nimmer kunnen zij de rust verstoren
die jij mijn hart hebt gegeven, voor altijd.