Ze loop langzaam van hem weg
vergezeld door het licht van de lantaarnpalen
en de sterren in zijn ogen,
niets liet ze achter, als een handafdruk
op zijn fiets, en een slot
van herinneringen
in de nachtschijn dwaalt hij nu
jarenlang op zoek, naar iets
onbeschrijfelijks
Onafgebroken zingt hij
van eenzaamheid
maar ik noem het liefde