Het kastje en de muur.
Het stond daar maar.
En iedereen
die liep ertegen aan.
Het kastje was het zat.
En dan die muur.
Dwars door de straat.
En iedereen die keek ernaar.
Hij was het schelden zat.
Toen nam die muur het kastje op.
Met een spijkertje hier
en een schroefje daar.
En samen
liepen ze naar niemandsland,
waar toch een huisje op hen wacht.