Ik raap zwijgend mijn dromen op
en prop
ze in een veel te kleine koffer.
Ik open gesloten deuren,
ik bewandel wegen, kronkelpaadjes.
Maar de wereld is te groot voor mij.
Kan ik mijn stratenplan weggooien
zonder hopeloos verloren
te lopen in de grijze mensenmenigte,
zonder de weg kwijt te raken.
Klein zielig meisje in de grote boze wereld.
Lettergekletter roept me, wenkt me.
In mijn woorden kan ik schuilen.
In mijn woorden vind ik bescherming
tegen te fel licht.
Mijn woorden doen me huilen.
Wat ben ik, omringd en nog alleen.
Wat ben ik, behalve stof?