Sta ik daar afgesloten
in een hoek,
gooi ik geheimzinnige creaties
op het doek
Ren ik door een weide,
onder de prille lentezon,
de trein die niet stopt,
op geen enkel station,
kijk ik goed
naar alles wat ik zie,
laat ik me zweven
over een treurige melodie
blijf ik zinloos
op de poorten slaan,
ren ik weg
weg van de autobaan
blijft de deur
dicht,
wrijf ik eucalyptus
uit over mijn
gezicht
maak ik vreemde passen
op het geluid,
groeit er steeds meer
onkruid
trap ik de mooie rode rozen
roekloos kapot,
diep van binnen
schaam ik me rot
en zonder enige
mededogen,
sluit ik rustig
m'n natte
ogen