Je zei me: “Drink van me,
En maak eens een praatje,
Loop toch niet weg,
Ik vind je zo’n plaatje.”
Kwam achter me aan,
En keek naar mijn kont,
Zat waar ik zat,
En stond waar ik stond.
Smachtte naar aandacht,
En deed toen wat stoer,
Dronk teveel bier,
En liet nog een boer.
Versperde me de weg,
En repelde tegen mijn zij,
“Ik vind je zo lekker,
Wat vind je van mij?”
Onnodig om te zeggen,
Mijn antwoord mocht niet baten,
Al zei ik het toch,
Ik kon het niet laten.
“Je bent oppervlakkig,
En niet bij de pinken,
Want uit een hol vat,
Kan ik echt niet drinken.”