De zon doet mijn netvlies branden
wanneer de hoerenkotenruiten een reflectie vormen,
De meisjes probeerden me al van ver te lokken,
Zover komt het niet,
Alle bomen verliezen hun blaren,
Vooral wanneer straatstenen stoppen met glimlachen,
Wat is er nog waar van tijdens de kleuterklas?
Welke vrolijke dichter hoort men nog?
Het zijn die vrolijke ogen van kinderen die me verleiden,
Een speelse lach vermengd met wat onschuldigheid,
Zonder schaamte spelen ze op de plaats
waar ooit mensen verdronken,
En toch loop ik door dit leven!
Zonder lege ogen en niet zoekend naar het geluk,
De levensweg is het geluk!