Ik heb die Zondagen
van welleer
verinnerlijkt
nooit vergeten
nu ik weet
Het park
gestoffeerd met lentekragen
was daar ontstegen
aan zijn leed
Als kronen
daar die zomen
die oevers in het morgenlicht
daar op het grintig wandelpad
zijn stem zijn stap zijn zicht
En als wij op de paden waren
langs leder groene blaren
hoog opgetuigt in boorden
dan bloeiden daar azalia's
die wisselend rood
naar lila
naar romig geel
vergloorden
Daar bij het grote meer
de kinderen speelden
galante Zondag's trouw
fontein als zijde bruidsjapon
witklimmend naar het hemelblauw