Een starende blik en vreemde woorden ontwaren
een nieuw schip op woelige baren.
Onrust schopt mijn kapitein van zijn stoel.
Piraten toveren blote tanden op hun smoel.
Ik heb je lief.
Jij entert assertief
vanuit je verlangen, al ingevuld
door woorden vol smart over mythisch geduld.
Mijn matrozenhart krimpt en ik voel me dom.
Een aap in mijn ooghoek grijnst stom.
Spannende spellen en glinsterend goud
eisen hun tol, ik krijg het koud.
Mijn rollende tranen vallen in de zee.
Beslist spring ik en zwem erin mee.
Genoeg van deinen en gillend verstand.
Groeien wil ik, op omringend land.
Knieƫn, klief recht door en werk.
Longen, haal adem en houd me sterk.
Ogen, zie wat verborgen lijkt.
Handen, pak wat je krijgt aangereikt.
Als een weke krijger vind ik het land.
Eindelijk, voeten op het zand.
Nu kan ik beginnen.
Aarde is binnen.