ik kijk naar buiten,
en zie een klein meisje.
dat meisje lijkt op mij,
hoe ik vroeger was,
toen het een fijne tijd was.
ze speelt in de wei,
rent de schapen achterna,
ze vind het zo fijn,
om buiten te zijn.
ze draait zich om,
kijkt mij aan,
ik zie haar ogen,
ik zie haar lach,
en ze zegt zacht,
dit ben jij,
hoe je vroeger was,
kom naar buiten,
ren weer rond,
wees weer als vroeger,
hoe je als klein meisje was.