Beiden stonden kaarsrecht en bijgevolg ook parallel.
Beiden stonden op tafel, verlichtten de kamer,
verlichtten de gezichten van het zwijgzame koppel.
Ze hadden weer ruzie gemaakt,
de Liefde had eerst plaats gemaakt voor vriendschap,
en uiteindelijk voor irritatie.
Tussenin aldus de kaarsen,
bovenaan een lichtende bordeaux-kleur,
net als de wijn iets verderop,
lager verduisterend in zwart.
Appreciatie voor hun licht en warmte was zoek,
nutteloos stonden ze.
Smeltend onder de hitte van hun vlam,
hun levensduur aanzienlijk verkortend.
De linkse kaars besloot de doven,
alzo later weer tot leven gewekt te kunnen worden,
dan tot een betekenisvoller gebruik.
De rechtse kaars besloot te blijven lichten.
"De kaarsen sterven onder onze pijnlijke stilte."
zei de vrouw, en trok naar bed.
De man nam opgelucht het rode pakje uit zijn broekzak,
stak een sigaret in zijn mond en mompelde in zichzelf:
"Jouw kaars is gedoofd, de mijne brandt nog.",
en stak het uiteinde van de sigaret in de vlam.
Daarop zuchtte de kaars opgelucht teneinde toch nuttig geweest te zijn,
en lachte naar de reeds gedoofde kaars,
waarna ook haar vlam stierf door 't gelach.