In alle tijden en allerwegen, is ruw het gevecht om leven.
Zweet parelend over de gezichten,
van hen die het meemaakten en wisten.
Oeroude evolutie, steeds vernieuwend,
oeroud de galm voor een revolutie van het begin,
de spanning vullend de plaats van de verwachting.
Ieder weet wat kome, alles is reeds manen gereed,
de zandloper bracht het moment van de bekroning,
helder het licht waar ieder in bede zweeg.
Harten op ritme van één slag gericht,
In afwachting van die schreeuw,
dat aller eerste mensen gedicht.
Ademhalingen als door balgen gestuwd,
de druk verhoogd, de want begaf,
de bres naar de vrijheid word getoond.
Een wezentje werd opgericht,
spartelend, hard krijsend in dat hellelicht.
Dankbare ogen aanvaarden in genoegen,
dit kleine wondertje waar een span harten naar vroegen.
“….Aanvang van leven…”