OGEN (ALS HET SLAPEN WEKKERT IN DE GEEST)
ogen
we kijken, of nee, we zien
dat geen woord in de nood het hoogst
het zal halen van de aaneengeknoopte
verwarring die ons bindt in dit plotse nu
pas geboren
schreeuwt dit moment
om koestering, geketend
aan het onbegrip, voor ons,
voor altijd onbegrepen
dus onbestaand
ogen
de wereld staakt
geen draaien rond haar as
de bol geeft nog wel licht
maar het duistert als je luistert
naar het lied dat ons
met een waanzinnige wals
doorheen de massa leidt
ogen
wij tesamen zo alleen
door treurnis betast
in het gitzwarte zwijgen
van het lieve leven
maar het zwijgen spreekt in duidelijke taal
over negeren van de smekende waarom
zonlicht niet zal schijnen als de dag opdaagt
geen zonde zonder zon
geen liefde zonder licht
maar als het donkert, bij nachte
als het slapen wekkert in de geest
wurg ik die gedachte en sterf
samen met haar mee
zo zijn we in einde
dan toch nog met z’n twee