Toegegeven, hij lijkt zo gek als een pot augurken maar hij is onuitwisbaar in het decor van locale helden. Hij slaat geen wedstrijd over. De tegenstanders voetballen altijd als demente wijven en iedere scheidsrechter is vaste klant van Hans Anders. Door zijn spraakgebrek neemt vrijwel niemand aanstoot aan zijn aanmoedigingen want alleen de dorpsfamilie verstaat wat hij zegt en weet het commentaar in het juiste perspectief te plaatsen. “Nieouwehoeregoffedommevoetballe!” Ofschoon aan de thuisploeg gericht kijkt alleen de bank van de gasten op wie toch die vent langs de lijn is. Ooit had hij een zonnebril op zo groot als een sneeuwschuiver. “Ga je een lascursus volgen Rinus?” Of, “goed dat je je benen op wintersport niet hebt gebroken”. Wat kan het schelen, een reputatie heeft in het dorp weinig om het lijf, behalve die sneeuwschuiver.
Rinus is vijftigplusser maar woont onafscheidelijk bij zijn moeder. ’s Ochtends staat hij altijd langs de doorgaande weg, voor het huis waar hij al zijn hele leven woont, op de uitkijk naar een busje dat hem naar een lastig in één zin te omschrijven werk brengt.
Op een dag sijpelde een bericht door. “De moeder van Rinus is overleden.” Plotseling.
Het huis staat er nog maar wie er woont weet ik niet. Rinus woont inmiddels in een verzorgingshuis een paar dorpen verderop, ontworteld als een waterwilg in de woestijn. Hoe druk het ook langs de lijn is, het voelt aan als op een mistige maandagmorgen. Maar laat ik “goffedommenieouwehoere.”