Uren later, of misschien seconden nadat ik vertrok (voor jou maakt het toch geen verschil), toen al begon de woede in mij te koken. Ineens was overal glas, bruggen en snelwegen maar ik durfde het misschien niet meer. Vergeten de woorden te zeggen, en niet in staat gebleken om te blijven voelde alles als verraad tegenover mezelf. Alweer. Opnieuw.
Ik had alles voorbij zien komen waar ik nooit in geloofde. Zonder wodka (opzettelijk met een w), zonder andere vreemde middelen die verdovend hadden moeten werken was ik zo naakt, zo vreselijk naakt. In mijn ontklede achterwerk legde ik mijn levensfilosofie uit aan het raam dat uitkeek over veel te veel water en eenmaal aangekleed opnieuw tegen jouw gesloten oogluikjes, Je hoorde me, maar kon niet antwoorden op de scheidingslijn van onze wereld en die van hun, hen, zij. De wereld van zij. Prç nemre. Zonder enige Solidarnosc was het 'zij' al gedood. Ja!
En dan jou, slapend, je rust en wacht op wat komt. Terwijl ik mijn vertrek voorbereid en weet dat ik de woorden zal vergeten die bij zo een afscheid passen.