Al tijden probeer ik je te passen
als de jas die over mijn enkels hangt
besmeurd met bloed, kapot, versleten,
toch zit je soms verdomme goed.
Zo struikel ik slenterend over paden
stotter je naam de godganse dag
omdat in stukjes alles behapbaar blijft
ik te veel van jou niet binnenhoud.
Ik pluis losse schilfers van je gezicht,
zie hoe onderhuids de schaduw ligt
om verlichting zal ik nooit smeken
ik ben zwerver, met eer en geweten.