In het begin,
met die wrok om haar doodsstrijd, kon ik
niet slapen. Koppige, smachtelijke beelden lieten haar elke nacht weer doodgaan.
Mijn ogen werden vuil,
deden pijn van het naar haar staren;
Het was een tijd van ontsteltenis en angst.
Van eindeloze valpartijen, vastgeklemd aan mijn hoofdkussen, duizelend van duisternis,
met droge mond,
een gruwel!
Maar één keer, toen de dag aanbrandt en in
het raam een weifelend licht hing, streek haar hand over mijn gezicht en
sloot mijn ogen.
Hoe weldadig blind ben ik sindsdien voor haar!
Wat doet haar tederheid me goed! Hoe groot
moet haar liefde niet zijn dat zij me haar beeld
laat vergeten...
-vandaag de dag,10 jaar geleden..,wierpen we aarde over je heen,begroeven we je kleren.
De windhoos is uitgeraasd.
Terug komt niemand,
Niets.