sneeuwringen onder de ogen en kerven in de papieren huid, zwaartekracht naar boven heffend bestaan jullie driemaal: eenmaal als vage schaduw eenmaal onzichtbaar in de warme zomerzon en als ’t laatste, wiegend voor mijn venster
geen ogen, geen mond spreken jullie met verre uitgespreide handen van takken waaien guirlandes in een zacht ruisen licht in jullie holtes, vogels in de weelderige kruin