Het was ’t peinzen boven
opengeslagen geschriften
in één scherven tellende fractie
van gebroken secondewijzers
Neusdiep vergeefs zoekend naar wijsheid
O, en hoe zanderige voetafdrukken
in eeuwigheid lijken te vluchten,
‘t krolse verlangen naar vruchtbaarheid
ver verscholen achter gebronsde deuren
zonder klinken en knoppen
gekleurd in kastanjebruin
Zo triest ’t aanzicht van
gapende mensenmassa’s stropend,
wurmend richting dagelijkse arbeid
afgestompt van affectie en levenslust
En helaas is haar enkele glimlach
niet meer dan een valse belofte op
een onschuldige kus op je wang,
de wonderschone gedachte die
niet opgewassen is tegen de zinderende sleur
Ik vrees die dag waar ongevoeligheid heerst
Wanneer versgebakken croissantjes
niet meer krokant fragmenteren,
langs mijn witte kiezen,
en uiteindelijk zelfs
de malsheid uit kaviaar verdwijnt...