Ik wil het koude staal in mijn huid voelen,
zodat het de borrelende woede kan bekoelen.
De woede om de oneerlijkheid van het leven,
nooit veel gekregen, altijd veel gegeven.
De onmacht over het verdriet en de pijn,
steeds meer beseffen dat ze altijd aanwezig zullen zijn.
Nog steeds balancerend op een flinterdunne lijn,
op mijn schouders rust mijn loodzware geheim.
Dat ik al jaren met me meesleur, waar ik ook ga
de hoofdreden waarom ik voornamelijk alleen in het leven sta.
Waarom mensen niet te dichtbij mogen komen,
ze mogen niets weten van deze vreselijke demonen.
Die me teisteren, elke seconde van de dag.
Dit alles verberg ik achter een lach.
Meestal lukt dit allemaal heel goed,
maar soms, zoals vandaag, verlies ik de moed.
Dan is de innerlijke onrust niet te dragen,
barst het masker, met zijn vele lagen.
wil ik ontsnappen uit deze geestelijke hel,
het is niet mogelijk, dat weet ik wel.
Onrustig schieten lichaam en geest heen en weer,
te erg bedolven onder de enorme hartzeer.
Die diep in mijn ziel schuilt,
mijn hart dat zachtjes huilt.
Om de dingen die het hebben zwart gekleurd,
om alles wat er is gebeurt.
Zoekend naar verlossing voor het binnenste lijden,
vechtend tegen de drang om in het vlees te snijden.
Wetend dat dit even de pijn kan bekoelen,
het zal zorgen om me weer even levend te voelen.
Maar goed genoeg beseffend dat ik deze weg niet meer mag inslaan,
dat het dan weer bergaf zal gaan.
Er maatregelen zullen worden genomen,
moet denken aan de toekomst, mijn dromen.
Mag me niet verliezen in dit moment, ook al is het duister en koud.
Moet iets vinden wat me vanavond op de been houdt.
Mijn verstand laten spreken en niet mijn hart,
dit is bedoezeld door pijn en smart.
Morgen zal het allemaal beter zijn,
dan kan ik weer leven met de innerlijke pijn.