De koning heft zijn staf
de nar doet hem na
met houten stokpaard
de ridder op zijn ros
de nar neemt een bezem
zo is nu eenmaal zijn aard
belletjes rinkelen
toeschowers lachen
oogjes twinkelen
terug op zijn kamer
onder in de toren
uit met de pret
niemand weet wie hij is
alles wat ze kennen
is de gek
felle kleuren
geen vlek te zien
vrolijk gebeuren
geen eigen leven
daar komt het op neer
alleen anderen imiteren
hij is vrolijk en blij
onder de mensen
spotten op het regeren
altijd vrolijk, altijd blij
zo kent iedereen hem
als een vogel zo vrij
ze moesten eens weten
hoe moeizaam dit leven
wat niet zijn leven is