Mijn leven
Mijn leven, een dor bestaan, slechts een droge troosteloze woestijn waar ik mij dag in dag uit doorheen sleep, uitgeput en kapot strompel ik van oase naar oase, plaatsen waar ik de woestijn kan vergeten, waar het leven mooi en onbezorgd is, plaatsen waar ik kan vergeten hoe mijn leven er echt uit ziet, een eindeloze tocht zonder doel, zonder thuis, zonder veilige haven waar ik kan rusten en mij geborgen voel, waar ik altijd heen kan, in grote nood of problemen, waar men mij opvangt, verzorgt en koestert. In de oase lijkt dat alles zo ver weg, het lijkt niet reƫel, hier kan ik plezier maken en mij amuseren, en zo zien de mensen die daar zijn mij ook, als een pleziermaker, altijd vrolijk, altijd lachend, maar ze beseffen niet dat het maar uiterlijke schijn is, slechts een vaag omhulsel rond een grote leegte diep vanbinnen, ze weten niet hoe de rest van mijn leven eruitziet, in de woestijn, want dan zijn ze er niet. Ze komen altijd met hun problemen naar mij, maar zien niet naar de grotere problemen in mezelf. Is dit dan het doel in mijn leven? Anderen helpen en altijd plezier hebben in deze oases? En is de prijs daarvoor dan mijn eenzame, verlaten bestaan daarbuiten? Ik weet het niet, maar als het zo is, dan is de prijs voor mij te hoog. Ik wil zo niet leven, het enige wat ik wil is wat liefde in mijn leven, is dat teveel gevraagd? Blijkbaar wel. Ik zie mensen voor wie liefde in hun leven even vanzelfsprekend is als het leven zelf, maar op beide vlakken zijn ze mis, leven is niet vanzelfsprekend, en liefde al helemaal niet. Zij hebben hun thuis gevonden, maar verwaarlozen het, ze laten het barsten en verbrokkelen, totdat er niets meer van overblijft, alleen maar een trieste opeenhoping van enkele stenen, en dan laten ze het achter, ze kijken er niet meer naar om, ze geven er niet meer om, het enige wat hun interesseert is een nieuwe thuis te vinden, zo rap mogelijk, om dat wederom te laten verkruimelen. Ik veracht ze, hun en hun verspilling, ik walg ervan en ik staar diep bedroefd naar wat er overblijft van dat eens zo prachtige thuis, en ik zweer dat ik het nooit zo ver zal laten komen, dat ik mijn thuis nooit zo zal laten worden, en ik hoop dat ik mijn belofte kan houden, zodat ik nooit zal worden zoals hen, hen waarvan ik weet dat ze ooit waren zoals mij, maar hun belofte wel gebroken hebben.