Hij is geen Zen of boeda,
niet tastbaar, wel te zien,
geen methode of toch wel,
Hij antwoord of openbaart zich haastig en snel.
En vriend op en voetstuk,
maar toch geen verstikkende druk,
geslachtsloos, hij geeft zonder bijbedoeling.
Ik ontmoete hem en onderging een vrijwillige hersenspoeling.
Ik kan me moeilijk binden,
hierdoor kan ik hem soms moeilijk vinden,
Mijn oriƩntatie slaat vaak op hol,
gaat vaak met mij op de loop.
Vaak beland ik in de angstige massa,
Vaaker nog vaker in moedeloose,
gecompliceerde zaken.
Verdomme, waar is hij dan,
en dan ben ik boos,
dan wil ik wreken, breken met hem,
en hem nooit meer spreken.
Maar hij kijkt vaak toe,
hij ziet werklijk alles wat ik doe,
hij wilsoms dat ik het zelf moet ondervinden,
van op je bek gaan leer je, dat zecht hij,
hij laat me vrij.
Toch is hij onlosmakelijk verbonden,
maar soms voel je, je zo ligt,
dit verspert vaak mijn zicht,
dan groei ik niet meer naar het ligt.
Maar wij zijn maatjes,
eeuwig verbonden,
ook als ik hem soms afsfeer,
dat doet hem zeker zeer,
maar zijn geduld is onomvattent,
Hij is te goed, en heeft geen hoge hoed,
Hij houd van de kleine mens,
Mijn maatje, een voetspoor in het zand.