KLEURKES
Ik wacht op Tjitske
die met haar mandje
over het bruggetje
kaas is gaan kopen
als een klein kindje
staat in het hoge
gras bij de sloot
een ernstig kindje
met groene vegen
over de handjes
en het gezicht
dat naar de lucht wijst
'Allegear kleurkes
allegear kleurkes
yn 'e loft'
Ze houdt een grote
kale, versleten
beer bij zijn voorpoot
vast in haar hand
Ze plukt een
gebogen
zilverig pluizende
paardenbloem
Dan wandelt Tjitske
sierlijk en zomers
over het bruggetje
over de sloot
met de gekochte
kaas in haar mandje
Wat zag het kindje
die zomeravond
die al zo mooi was?
Wat zag het kindje
dat ik niet zag?