Mensen lopen in een wirwar van straten,
als een hoop mieren door elkaar.
Geen één die opkijkt naar een ander,
om even tijd te maken voor een groet.
Ieder denkt aan het werk,
dat ligt te wachten op hun.
Want de stressmachine van oudsheer
blijft onverbittelijk draaien.
Plots in een klein hoekje,
verscholen achter een pilaar,
ligt een kindje moederloos alleen
te wachten op een koppel armen.
Een jonge moeder in lompen gekleed,
roept de naam van het kind.
Geen een van de mensen
maakt de tijd om het te horen.
Stil aan maakt het kind,
zich klaar, om weg te vloeien,
uit deze wereld van stress,
zonder een kans te krijgen.
Wanneer de moeder haar vindt,
mengen haar tranen van verdriet
zich met de boosheid tegen de wereld,
om het verlies van haar kind.
De last die op haar schouders ligt
is niet meer te torsen voor haar.
Machteloos en alleen,
legt ze zich neder naast haar kind.
Ze sluit haar ogen
na nog een onherroepelijke blik
te werpen op haar lieve kind
om haar te vergezellen op die enen reis.
Nu sta ik daar, moederloos alleen
overmand door tranen van verdriet.
Voor de twee houten kruisen
met hun namen gegrift.
Ik leg op elk stukje grond
een gele roos neder.
Als teken van hoop,
hun op een dag weer te ontmoeten.
Rust in vrede lieve moeder en broertje,
en geniet van jullie geluk.
Want waar jullie nu zijn,
is pijn en leed niet welkom.