Verrukt lachend, met opgeheven handje,
zijn klein vingertje wijzend naar de hemel
terwijl zijn ander handje aan de grote klauw van vader gegeven.
Ja mijn zoon, kijk maar goed naar boven en aanschouw,
daar vliegt de paladijn van de schuimende toppen,
de beschermer van de zee, zand en duinen.
Groei op, wordt zoals die vogel sterk, toegewijd en vroom,
een voorbeeld waar ieder naar opkijkt mijn zoon.
Luister naar de kreet, de kreet van de zeearend,
de roep van zijn vrijheidsvlucht.
Daar het leven gaat met grote passen naar de noen,
een jonge stevige hand,
gebaard met priemende vinger naar de hemel toe.
Zijn andere hand liefkoost, de bolle buik van zijn geliefde bruid.
Kijk schat, zei hij zacht, onze deelgenoot van de gruwe tempeesten,
hij brengt ons de mare van de grote vissenschare,
en aan u als bode, hoe de vangst was verlopen.
Hij is voor geen enkele winterstorm beducht,
de zeearend alleen, kent het geheim van de vrijheidsvlucht.
Nu de schemer van de avond komt en de zon ter kimme troont,
de verwering van de tijd diepe groeven op zijn aangezicht vertoont
en met bevende hand zijn gekromde vinger naar de hemel toont.
Prevelend, neem mij mee, alsjeblief neem mij mee.
Voer mij weg op de tonen van de hoge sferen,
laat mij glijden op de stem van de wind,
rollen door wolken van het zachtste dons.
Ik wil de zon raken, dat is mijn enige en dierbaarste wens.
Hoger, alsmaar hoger neemt de vlucht,
kleiner steeds kleiner wordt het stipje in de lucht.
Naar de vrijheid toe, hun duurste dromenvlucht.
"......de vlucht...."