Verstard zijn de ogen
van het kleine meisje.
De dokter sloot ze
en schudde zijn hoofd.
De bom, even gedropt door haar eigen mensen,
had haar droom,
de droom om te leven,
stuk gemaakt.
Haar laatste blik was één vraag:
WAAROM?
Haar laatste blik was angst,
oneindige angst.
Zij was één van de velen
zonder recht op leven.
Verstard zijn de ogen
van het kleine meisje.
De moeder schreide om haar kind
dat men in een massagraf borg.
Haar beweende blik was één vraag:
WAAROM?
Tien jaar lang vielen bommen.
En bij elke bom vielen honderden tranen.
En elke traan was één vraag:
WAAROM?