Winterkoningin.
Je zit daar op je hemelsblauwe troon,
Bezaaid met ijspegels van haar altijd innige kou,
Iedere ijstrede dichter bij onze majesteit,
Maakt je blauwer en blauwer van de kou,
Iedereen die haar hart heeft proberen te stelen,
Is gedoemd om voor eeuwig opgezet te zijn,
Één aanraking met haar ijzige lijf,
Zorgt dat je kloppende hart van steen wordt,
Een kus op haar betoverende ijzige lippen,
Zorgt dat elke kus die je ooit geven zou,
Een hart versteend met eeuwige kou,
Zelfs de levendige golven zijn bezweken onder haar kou,
Het land met heldergroene kleuren,
Zijn bezeten door winterwit en ijsblauw,
De mens is het nog enige levend ras,
Want het mocht niet baten in de kou,
De zomer, lente en herfstkoningin,
Zijn niet opgewassen tegen haar ijzige kracht,
Het vuur van de zomer smelt voor je ogen,
De waaiende wind van de herfst,
Zou ook nooit kunnen winnen tegen te kou,
Zelfs het levendige van de lente,
Bezwijkt onder haar eeuwige kracht.
Het oneindige leven,
Was nooit voor deze ijsschoonheid weggelegd,
In haar oudere jaren heeft ze koud vaarwel gezegd,
En zelfs toen alles ontdooide en de hitte kwam,
Was het haar koude hart, die hield haar warm,
Ze ligt nog steeds in een bevroren kist,
Gevangen voor ijzige kou,
Maar de winter leeft door, zoals ze het wouw.