Steeds trap ik op de vlinder.
De vlinder die wil vliegen.
Zich wil tonen.
Zich wil verheffen.
De vlinder die me met Zijn vreugde, Zijn wijsheid,
Zijn Liefde, Zijn Kracht wil belonen.
De vlinder die alle dwaling wil opheffen.
Steeds stap ik weer op de vlinder,
omdat ik geen geduld wil tonen.
De rups zoekt zijn weg.
Eet zich vol en gaat dan rusten.
Maar ik wil niet rusten.
Ik wil eten.
Wordt steeds weer verleid door nieuwe verlangens, lusten.
Ik wil van geen ophouden weten.
Reik steeds weer uit naar nieuwe werelden, nieuwe wegen.
Een oproep tot rust en verstilling komt dan altijd ongelegen.
Daardoor blijf ik rups en de verpopping achterwege.
Verpopping.
De Openbaring wordt voorbereid.
De voorbereiding voor de mogelijkheid.
De werkelijkheid.
Het wachten, het verstillen.
Het leeg maken.
Het niets meer willen.
Het ruimte maken.
Het wachten op de Waarheid.
Ontpopping.
Langzaamaan wordt zichtbaar.
Langzaamaan wordt voelbaar het Nieuwe.
Kruipt uit zijn nauwe behuizing en vliegt,
de onbekende verten tegemoet.
De Vlinder is wakker geworden.
Maar steeds trap ik weer op de Vlinder in de pop.
Steeds vertrap ik weer het ware Leven binnenin.
Steeds zet ik weer de ont-wikkeling stop.
geef de buitenwereld teveel zin.
Verlies mijn rust.
Wordt door mooie beloften verleid.
Ben te weinig van dat wat is bewust.
En weer neemt de Waarheid afscheid.
Ik moet verdwijnen.
De pop laten ontpoppen.
Ik moet minder worden zodat het Andere kan wassen.
Me door geen enkele verleiding meer laten verrassen.
Niets meer weten.
Ruimte scheppen voor het ware Bestaan.
Gewoon maar gaan.
Het staan met lege handen.
Doorbreken van alle uiterlijke banden.