---Het licht in---
(klein gedichtje over de dood)
Waar het beekje in de grote stroom van de rivier overgaat zaten wij aan de oever op de stenen: Esther...GELIEFDE!!.
De beek in een groen begroeide gleuf, een matglanzend stoffig gebeuren
dat langzaam tot het vlak-grijze van de keienkade overging.
De rivier was groots en de heldere wijdsheid lag er open boven.
We moesten wel naar hier. (weg vanonder de schaduw van de bomen)
Allerlei vogels fladderden over de laagvlakte, de zonnestralen vielen schuin over de horizon, witte wolken, een boot met een rode streep erover, een vogel piepend onder een struik, je handen; de wind,je stem; de diepte tussen twee takken dichterbij, dichterbij, dichterbij...ik was weg...
Als mijn lijf stil zal liggen, ergens, dood
waar zal ik zijn dan? dan ben ik hier.
Als mijn lijf een lijk is, en de starheid er al inschoot
waar zal ik zijn dan? dan ben ik hier.
Als mijn moord in het bos geschiedde, of in de goot,
als mijn ouderdom te verpleegtehuis, mij liet, te bloot
waar zal ik zijn dan?dan zal ik hier zijn
in dit klein, gedicht
over mijn dood.
In het licht van de barlamp hangt haar zwarte sweater, tussen haar lippen en de aanflikkerende aansteker galmdt de eeuwigheid: Ankie...GELIEFDE!!.
Een arm rust op de glanzend-zwarte barrand, in haar hand steunt haar hoofdje dat als een wereldbol in een sterrehemel hangt.
Aan haar heupen staan de stoelen, die van meters verweg naar voren stromen, soms. Haar schouders zijn als deuren die op een kiertje staan, en de wanden in het cafe liggen verzonken vast aan haar handgebaar. Haar oogjes hebben dezelfde glimlichtjes als de glazen op de bar. Ik wil haar aanraken, ik wil iets zeggen; het is me nog niet gelukt de laatste weken, en ik staar meer en meer en ik adem als de muziek...verderweg verderweg...
Als mijn lijf stil zal liggen, ergens, dood
waar zal ik zijn dan? dan ben ik hier.
Als mijn lijf een lijk is, en de starheid er al inschoot
waar zal ik zijn dan? dan ben ik hier.
Als mijn moord in het bos geschiedde, of in de goot,
als mijn ouderdom te verpleegtehuis, mij liet, te blood
waar zal ik zijn dan?
dan ben ik hier
in dit klein, gedicht
over mijn dood.
Ze had eerder een kaalgeschoren hoofd gehad, maar de bestralingssessies hadden de slechte cellen afgebroken, en nu was het haar weer goed: Miriam...GELIEFDE!!.
Ze praatte opgetogen tegen me, ze vertelde me vol blijdschap dat het allemaal weer goed zou komen. We verlieten de kroeg om verder te gaan en streken neer op een bankje, rustig en paradijselijk; een straatlantaarn scheen ons bij. Ze vertelde wat er gebeurd was met haar broer, dat hij voor een trein was gesprongen, maar op die opgetogen manier; dat alles nu weer goed zou komen...langzaam kwam de donkere lucht om me heen, de ontluisterend stille nacht verliet de wereld om met haar gehele omvang binnen de lichtschacht van dit kleine 'ruim' te komen. Het werd zo koud. Ze zag dat er iets was, en dat was het ergste...ik opperde dat het beter was weer terug te gaan(...) Haar opgetogen stemmetje heb ik nog enkele keren horen golven.
Als mijn lijf stil zal liggen, ergens, dood
waar zal ik zijn dan? dan ben ik hier.
Als mijn lijf een lijk is, en de starheid er al inschoot
waar zal ik zijn dan? dan ben ik hier.
Als mijn moord in het bos geschiedde, of in de goot,
als mijn ouderdom te verpleegtehuis, mij liet, ye blood
waar zal ik zijn dan?
dan ben ik hier
in dit klein, gedichtje
over mijn dood.
Ik gevoel mij geplaatst in een universum alleen, vanaf de dag dat de Beul mij mijn lijf nam, maar het karwei niet afmaakte...: DE GEHATE
(Met het door mijn mondholte rollende biervocht verdwijnen mijn verwoestende woorden. Jeugdigen verworden tot volwassenen wanneer zij beseffen langs eendere dingen te gaan.)
In het Hol van de Leeuw was ik nog geen tiener, in mijn naakie stond ik, langs mijn naakte vriendje, in de geslotenheid van de bedompte schuur. (het was er schemerig , enkele helle lichtstralen sponnen lijnen tot aan de grond in het midden van de schuur...licht licht licht licht licht.)
Met onze armen om elkaar en de ogen in een diepe staar,namem onze lichamen alle standjes aan die aan ons opgedragen werden, het was een heel gedoe, en soms lukte het niet goed;.."HOOFDEN BIJ ELKAAR"..!!
Natte plekken op onze bips, toen wij onze broek weer aan moesten trekken. Galmen, stilte, verte, oh wat was het buiten licht en warm...oh wat kwam alles ineens weer dichtbij. De kant oplopend die hij ons beval, zwoeren wij ons nooit te spreken, tegen niemand, om nooit meer te beleven nog, dit klein, gedicht, van onze dood.
(We liepen door het heldere licht zonder woorden naar huis.)