Oogjes, o oogjes, gij hebt zo'n boogjes
jij met je oogjes
die mij lokken ook en vragend zijn.
Gij hebt zo'n kuiltjes, zo'n kuiltjes klein
waar zich schaduwen in werpen, licht en donker fijn
gij hebt zo'n leven aan licht en donker
hoe gij het hebt het is een wonder
oogjes, o oogjes
jij met je oogjes
die mij plagen ook als ze geloken zijn.
Gij hebt zo'n kammetjes, zo'n kammetjes fijn van lijn
waartussen de rondten zweven en glad en stralend zijn
gij hebt zo'n grootsheid aan helder vormen
die gij rept zo met omringend kleine stormen
oogjes, o oogjes
jij met je oogjes
die mij schokken ook als ze wakend zijn.
Jij met je oogjes
die niet mokken en belagen mijn
oogjes, o oogjes
mijn glazen wanden van volharding
mijn vensters van verdriet
o oogjes, o oogjes
in jullie verte te verrukken
te openen en te vergelukken;
is zo erg, is zo erg nog niet.