"Droom maar jongen..."
Droom maar jongen, de nacht is een warm bed
lootst, waar gezongen prachten nagalmen, de reizende heen
droom maar jongen, de ochtend is van warm water
rooft, tot daar doordrongen machten, de dans der wijzen
dans vroom in je hoofd, de middag is muziek van later,
Droom maar jongen, de nacht is een warm bed
lootst, waar gezongen prachten nagalmen, de reizende heen
met alleen dromen, en alleen.
De stad slaapt, die vandaag zo bedrijvig was
de stad slaapt, en de menselijke lichten, zijn uit
stille straten, een enkele lampgloed op een hoek
stille straten, de wijk rust vlak in de haar omgeven doorgangswegen
de deuren op slot; niemand is nog buiten en dat doet vrezen
de deuren gesloten, een klein lampje aan want men is thuis
ga nu niet nog lopen, je geraakt slechts zoek
in stille straten waan je elke stap als opgestegen...
De stad slaapt die vandaag zo bedrijvig was
de stad slaapt; haar ziel is geen gebeuren
zij heeft zich omslagen met het onzichtbaar kleed
weggekropen, en hij die hier waakt die weet...
Droom maar jongen, de nacht is een warm bed
lootst, waar gezongen prachten nagalmen, de reizende heen
droom maar jongen, de ochtend is van warm water
rooft, tot daar doordrongen machten, de dans der wijzen
dans vroom in je hoofd, de middag is muziek van later,
Droom maar jongen, de nacht is een warm bed
lootst, waar gezongen prachten nagalmen, de reizende heen
met alleen dromen, en alleen.
Stil; het huis is gevuld nu, is gevuld met leegte
het huis is gevuld met de gevreesde dichte leegte
vol met handgebaren van het immense vol gevaren
het huis staat verzonken in het Al dat leeft
en dat Al is als een ziel die verbannen zweeft
voorbij objecten, dicht bij elkaar-en
zoals altijd enkel door het niets aangestaart...
Stil, de stad slaapt die vandaag zo bedrijvig was
de stad slaapt, haar muziek ligt bevroren
in het moment van de te ontwaken ochtend
zij heeft zich omslagen met het onzichtbaar kleed
Dus droom maar jongen, alleen, en wit, en heet...