In d’ eenzame kamer van m’n hart,
Was alles heel stil en erg verward,
Gevoelens had ik reeds lang niet meer,
Er heerst’ alleen een sluimerend zeer.
Eenzaamheid heeft m’n geluk vermoord,
Door twijfel werd m’n gemoed verstoord,
De liefde die in m’n hart ooit was,
Is verdronken in een tranenplas,
Doch de ijsbol mijner hart ontdooit,
Als j’ hem met liefdesstralen bestrooit,
Het bloed in mijn ad’ren stroomt verwarmd,
Telkens jij me liefdevol omarmt,
Sinds ik je ken kreeg ‘t leven weer kleur,
Door jou hervond ik het goed humeur,
Waar ‘k voorheen slechts dacht aan tegenslag,
Zie ik nu steeds weer jouw lieve lach,
Daar ‘k echter niet opnieuw wil falen,
Vraag ik je reeds nu zonder dralen,
Toe maak me toch elke dag zo blij,
En blijf heel je leven aan mijn zij.