Langzaam lijken de bolle aders rondom mijn vol hart te vernauwen,
Dreigt mijn gevoel stilaan in te slapen en in een diepe coma te geraken.
Wie kan ik immers straks nog liefde en warmte toevertrouwen,
Als zij waarover ik dag en nacht als een engel op aarde wou waken,
Als zij die ik tot het eind met zuiver zachte witte tulpen bedacht,
Mijn eerlijkheid, mijn hart met een maandenlange leugen plots verkracht.
Hazel, haar knuffel, drukte zich zo vaak en zacht in mijn plaats dicht tegen haar aan,
Op die lieve zwart geknuffelde snoet parelt nu een diep blauwe traan,
Want echte liefde kreeg nooit echt een kans en moest in duisternis vergaan.
Ik hield van haar van hier tot aan de maan.
Als altijd zullen hormonen haar wonden van leugens en bedrog weer helen,
Ik kan niet echt zeggen dat het mijn broos hartje niet kan schelen.
Diep koester ik die wandelingen op 30 maart langsheen de Vlaamse kust,
Toen lichaam en geest later zacht versmolten en ze een regenboog zag.
Op mijn borst vielen twee oogjes vredig toe en zo kwam mijn hart heel even tot rust,
Terwijl een traan traag over m’n wang gleed en ik voor één keer echt alleen bij haar lag.