de elfste elf
spiegel, spiegel, aan de wand,
wie’s de elfste van het land?
de spiegel zei; “Ik zag er tien”
“de elfste heb ik niet gezien”
ik zeg; “en toch was die er wel”
“de elfste was de parelelf”
“ooh die, da’s een geval apart”
“ze is een beetje in de war”
“toch niet”, zeg ik; “ze hoort er bij”
“ze staat zelfs op de voorste rij”
de spiegel schudt mijn hoofd, verbaasd;
“ze staat vooraan, niemand er naast”
“de anderen staan twee per twee”
“maar zij staat eerst, geheel alleen”
ik zeg; “die tien, zijn vijf op rij”
“met dubbele persoonlijkheid”
“dat maakt haar juist de elfste elf”
“ze was, en is, en blijft zichzelf”