Jij schrijft jezelf brieven omdat niemand anders die kan schrijven.
En waarom vraag je toch liefde aan iemand die jou niet verstaat?
Blijf dan maar onbegrepen, in die wereld vol mensenschijven,
Die om je draaien en draaien, tot de klok niet meer slaat.
Ik schrijf de gedichten die jij nooit zou kunnen lezen,
En waarom zoek ik toch liefde als ik in jouw ogen staar?
Altijd maar zittend, zit ik maar met mezelf verlegen,
Een bleekogende oude man van nog geen 24 jaar.
In jouw glazen kast ben ik het eenzaam exemplaar,
Ik mijn woordenboek sta je onder hysterie.
Jij ziet in mij een broertje maar ik droomde al van je vorig jaar,
In die donkere decemberdiepte was jij een onbekend mysterie.
Zie je niet ik was het, waarop je al die tijd al hebt gewacht.
Zie je niet ik was het, die huilt achter elke lach.
“Ik had het niet gezien, ik had het moeten zien!” is je klacht,
Als je ooit ‘s morgens wakker wordt op een regenachtige dag.
En dan zullen de bomen zwijgen van een nooit gewezen tijd,
En dan zullen de sterren verdwalen in donkere vergetelheid,
En dan zullen de dieren zingen over Orpheus’ eenzaamheid,
En dan, dan pas meisje, zul jij het voelen - ondragelijke spijt.