Brief aan jou.
Ik zag je komen, vlotte meid. Een stuk.
Vriendinnen aardig wat, een enkeling die
jou vertrouwen gaf zo dat je ook jezelf vergat.
Zachtjes boog de weg naar links. We liepen
hand in hand. Ik leidde en jij leed. Je was wat zenuwachtig druk.
Weten deed ik, toen ik naar je ogen keek, ze leken stuk.
Waar licht had moeten vonken, vertroostte donker zich
met matheid in je blik. Je deed verschrikt.
Ik proefde angst in schaarse woorden. Verdriet verhulde
nonchalante zinnen aan de oppervlakte van gesprek.
De klinkers waren hol van binnen en de klanken flets.
De onderhuidse zinnen lieten raden waar de pijnen zijn gezet.
Ik vroeg naar dingen uit je jeugd. Je keek en zweeg,
verzette schouders, deed alsof je niets begreep. Je vingers
krampten in een woordeloos gebaar. Je stappen werden
groter, omdat je weg liep voor gevaar. De route korter
want het wandelen werd zwaar. We gingen verder uit elkaar.
Je schreeuwde toen de waarheid kwam. Je wilde niet
dat hij je nam. Je kon je niet verzetten, probeerde te beletten
dat je lichaam werd gekneusd. Je dacht je weg en voelde niets.
Je wilde later niets meer weten, snel vergeten wat te erg was.
Gewoon weer wakker worden zonder iets. Zonder geuren,
zonder kleuren, helemaal niets. Niet bewegen, leeg, verrot en
dood, want zelfs mijn adem is de goot.
Alleen maar morgen. Vandaag is te dichtbij. Is kijken over
schouders, weer zien die vreemde blik, die handen van
het duister, het graaien en het hijgen. De hete lijven in een
chaos van kapot. Je wilt niet staan stil bij dat troosteloos
gevoel. Tranen lopen over wangen, sporen glinsterend
verdriet. Je laat in moedeloos gebaar je schouders hangen.
Je lichaam zegt, ik wil dit niet.
Samen kijken over water. Luisteren naar de golven van
herinnering. Beuken van de haat in machteloos verzet.
Zuigen van de kolken in de passie van het donker.
IJlheid van geschonden jeugd. Droefheid om verscheurd
vertrouwen in de man die voor je vader was.
Zijn zachte handen hebben hard geslagen . Hebben je
gedragen naar het graf van jeugd, het einde van je liefde.
Morgen is nog schoon. Vandaag is al weer grauw van veel
te veel herinneringen. Weg ermee. Ik wil niet meer. Mijn dromen
zijn verwoest door klauwen die me grijpen. Ik heb gepraat maar
niemand wil begrijpen dat ik verder wil. Ik wil alleen maar
morgen. Vandaag en gisteren zijn verrot. Daar kan ik niet mee leven.
Vergeven als ik geen herinneringen wil?
Geef mij maar rust in zicht op morgen. Dan ben ik weer thuis.
Zachtjes buigt de weg naar rechts. We lopen van het water.
Nemen golfjes mee in ons gesprek. Je hand is warm en
je stap wat kleiner. Vertrouwdheid fijner als die was.
Je kijkt de wegen, hobbels, weg van nu, naar horizon van morgen.
Soms ben ik bang, dat alles bij me blijft. Me keel knijpt dicht,
me ogen sluiten door de tranen die ik huil. Ik zie geen gat
in wat er komen gaat. Ze rennen om me heen. Mijn honden
van herinnering, ze grauwen, bijten in mijn been en ik ben bang
voor donker van alleen. Ik wil met jou het licht behouden.
Hou me vast. Vraag naar morgen voor een antwoord zonder
tranen in mijn stem. Moet ik alles soms vergeten. Heel mijn leven?
Gedachten vliegen van vandaag en landen morgen op de plaats
die jij gekozen hebt. Een witheid, zonder grauw. Nieuw en schoon,
ook zonder kou. Waar mensen spelen met elkaar, gewoon
zonder herinnering. Dat lijkt me wel.
De zin van leven dit moment. Ik ben echt niet verwend.
Wat m