_____
avondlandschap.
Droomloos, wezenloos, zielloos
gebonden aan de verstilde ritmen, als in de versten daarvan
die met de donkerten verstuiven, altijd.
Vlijmscherpe contouren tekenen zich al langs elkaar,
voor en door en achter alkaar; die geen meelei hebben voor de omstanders.
en met hun ieders verlatenheid verfleurt de ander, en je kunt je fixeren als gewild: de kamer...
Daar moet een uitweg zijn! {.....}
Dan stijgt er in het hoofd een droombeeld bij, lustloos, van het voorheen; zweeft met haar vertekend beeld een waas om 's zinnen kluistering, die niet langer helder uitgaat naar, maar langzaam starend eigenlijk wordt, toch...
Dan valt er iets binnen {.....}
Niet meer aan te ontkomen. Waarbij een niet te stoppen, niet te zeggen, maar toch vleselijke drang, muzikale tonen baard in het landschap.
Als op een zee; mee dijnend nu, met een gekleurde diep-rode, en ook diep-blauwe, als verte blauw, golvende trilling, die geheel òver haar waard; de zee. en elk ander deel van haar groot domein mee laat kronkelen me tde wollige draden, slechts langzaam wegstervend in de steeds diepere diepten, en met de verder vorderende minuten overal komt, al, toch !
Dàn is het binnen;
Niet droomloos, niet wezenloos en niet zielloos.
Gebonden aan te zeggen wensen, of aan die die in het verhaal verstorven een uitweg zijn, wat ook, maar onontkoombaar het nieuwe landschap dan.
of niet.
of ook niet en ook wel.
of misschien ook wel. {.....}
Wel...!
En haal ik vier halve liter flessen van het goede limburgse bier, bij de zevenenzeventig meter van mij verwijderde frietzaak, zoèen die onze zuiderburen, frietkot, zouden noemen. En ik drink. [____]
Na een tweede warme jas aangetrokken te hebben stap ik op de fiets en fiets ik in richting stadscentrum. Het is zaterdagavond.
Zaterdagavond en winter in Nederland, en hier kom ik...!
Ik kom aan bij mijn bestemming, die de enige is altijd op de avonden van de dag, want ik zie allang niet meer dat het op andere plaatsen beter of hoe dan ook anders zou kunnen zijn. Daar stap ik naar binnen, in die thuiskroeg, waar de mensen van hetzelfde zijn zoals overal elders, maar die ik toch graag mag betittelen als jonge middelbare scholieren, en jonge ontheemde studenten, die dàar, als ik nog, een thuis hopen te vinden in hun geboortestad, en daar dus maar altijd heen gaan om als ieder de onbestendigheid te bevechten. Die arme zielen die twee zielen hebben; èen voor de vooruitgang en het vernuft, en èen voor de stilstand, die hen steeds weer even die eerste versuft, om zo nog enigszins een stabiliteit te bemachtigen. Hìer zoeken zij hun stabiliteit weer, deze avond, die altijd al zo was en altijd zo zal blijven.
Ik kom daar binnen, trek m'n jas uit en hang hem op de plek waar ik hem al jaren hang, en werp een eerste blik naar waar Zij altijd zit, om te kijken of ze er zit, wel of niet, met al die jonge mannetjes om haar heen, die haar de avond vullen, en dan zit ze daar niet of wel, als altijd; een wel of niet dat geen verschil uitmaakt , want praten doe ik met haar allang niet meer, sinds ik weet dat ze èen van dìe meisjes is, die zò mens en vrouw worden deze jaren, en zìjn al, en niet tof meer zijn, want mensen zijn niet tof, en dan denk ik terug, met een flits, aan dat sterk moment pas geleden tegenover èen van hen, en voel mij nu onafhankelijk en niet met dwang aan hen verbonden.
En mòcht ik al rust bezitten zou die nu geheel weg zijn, of juist helemaal ìn mij komen, hetgeen niet uitmaakt, want die bezit mij dan niet meer. De ruimte met haar hoeveelheid gebeurende bewegingen, geluiden, vormen en kleuren gaat mij bezitten. En sta ik daar, voornaam met dit beladen moment; met het eerste pilsje in de hand, dat een andere smaak heeft als die thuis, maar dat proef ik niet want daar drink ik niet voor, en ik kijk. [____]
En kijk verder en meer, en al kijkend langzaam of daar enig perspectief van een menselijkheid voor mezelf bij kan liggen. En dan zal blijken, als altijd, dat dat wel en niet is, beiden duidelijk in hun beider besef ervan en van de ander en over en weer.
Drink ik eigenlijk te snel het eerste biertje op, en moet ik weer lopen, denkend reeds aan mijn geld, dat op zal geraken mocht dit tempo aangehouden worden, met deze korte tijdsoverbrugging per eenheid; te vroeg doorwerkt mijn hoeveelheid geld; te weinig. En het leven is mooi, zal ik dan denken, want dan bedenk ik mij dat ik hen die ik vrienden zou kunnen noemen al heb zien staan, achterdoor waar zij altijd staan, die mij weer goedschiks, met kwade bedoelingen daarachter, bij zullen staan straks, als het schema's beklemmende voorbij is. Maar dat ik dan aan hen gebonden ben, als een hond aan een riem aan een arm aan zijn baasje, en bij hen zal moeten blijven staan, hangend en pratend zonder enig besef van belang nog, of wat ook, en gevoel me eigenlijk best goed dit voorziend; die wazige tijd, toch.
Nù; helder als tè helder bevind ik mij in het snel, toch ook te overziene, grote met fixatieplekken overdekte beeldscherm, en ik voel me daar beestachtig bij, welk mij...;er is geen vrouw, geen prooi, geen althans die moeite bespaard want als van nature zo nadrukkelijk en elke keuze al verdampend bedwingt. en ik weet te zullen afdalen naar het niet geest'lijke besef erbij als stokpaardje, en bespring nu èlk gezicht; daar gaat het:...
Daar gaat het eerste half uur mee om, en de eerste vier glaasjes, en de eerste vijf berispingen die ik uitdeel, en de eerste zes sigaretten die mij allen gedurende de drie minuten dat ze branden een bestendige gloed van rituele tijdsbestrijding schenken, en de eerste drie Hoy-roepjes, de schijn net zo gemakkelijk bij ze terug leggend als ze hem mij gaven, en de eerste zeven fantasieën, die ik verzin, over hoe het ook had kunnen zijn, maar dan spannender. De eerste verplaatsingen van mijn lichaam, ongewilt; weggeduwt wordend door mensen die denken dat ze hoe dan ook recht hebben zich een doorgang te bemachtigen op een plek waar andere mensen al eerder stonden. Of het eerste veranderen van het waarschijnlijk toch al niet te handhaven zijnde sportijf en vrijpostig lijkende ingenomen lichaams standje, dat nu gaat hangen meer, of statiger staan, want met besef erbij. En toch voor je het weet zijn er dan de bekenden die je uit je ritme, ritme, ritme trans komen weg halen, plotsklaps, àltijd met schrik, en wordt het anders, hoe dan ook anders. [____]
Anders want geen overzicht meer hanteerbaar; men zal erin moeten gaan, als ding bij de dingen...
Wie is het? o, het is;... De gehoororganen verstellen de hoedanigheid van het landschap; de omgeving wordt verderweg geplaatst, er wordt met uitroeptekens gestrooit. De woorden kaatsen nu de zo benodigde fixaties naderbij.
Er wordt mij een pilsje aangeboden. Bier moet het zijn, heel veel bier, wil de geest erbij trachten blijven, bij het zijn zoals hen. Echter; de glaasjes zijn te klein, en met twee, drie slokken alweer leeg, en dan moet je blijven staan wachten op de volgende ronde, daar zij altijd langzamer drinken, omdat zij praten, en dàt belangrijk vinden; en daarmee, nù: hond, wordt alles van wachten. -'Ja, een biertje...'
Hij is terug; -'Ben je allang hier?'
-'Mm, redelijk, half uur ofzo...'
-'Wij staan daarachter'. [____] Het is links langs de dansvloer, dicht bij de bar en de tap en tussen de andere groepjes die daar samenhokken, al lalland, trachtend iets te zeggen, dingen die de trans verhullen, en hen allen als moeite besparend zo van nature zelf ontstoken zijn.
Ik zeg; -'Ja, daarstaan jullie altijd...' Hij lacht...-'Kom je mee?...'
Hij loopt al.
Ik werp een laatste blik, een overzicht inprentend, ik mìj, van de mij meest menselijkheid weergevende fixatieplekken, en loop, dezelfde kant op, hèm achterna. [-'JA BAAS, IK KOM, IK KOM...']
_____'94.