In het rijke duister brandden zware lampen
Met goud en zijde flonkerende stenen,
Op marmeren bladen zaten honderden heren
Fluisterend hou zoet die koele fluit wel was
Het was een groots concert,
Voorgedragen door een jonkvrouw
over de wereld dromend in zekerheid
varend over een bodemloos verhaal
de in stijf opgezette heren zwijmelden
dromendronken weg in het spel
van sierlijke gebaren op de vleugelpiano
en het schrille licht van de lambrisering
wat was het stil,
zo stil dat je zelf je ademhaling storend vond,
de heren fronsten de wenkbrauwen denkend
ze wilden zich iets herinneren, maar het ging niet
en vergaten te denken omdat alles luisteren moest
naar de harde realiteit
de beloften van de wereld
vol valsheid en verraad
geboren in het kwaad
en doch het ware geloof verspreidend
die onze blindheid hekelt
hoe durven ze
Miss_Blondine: | Zaterdag, september 08, 2007 09:52 |
mooi, ik snap het niet helemaal:P, maar het is wel heel mooi! | |
Albrecht Paul: | Donderdag, november 07, 2002 14:01 |
Kan me voorstellen dat de lezers hier geen raad mee weten. De overgang zit in het voorlaatste couplet, waar de ikpersoon er tussen schuift. Blijkbaar zijn we dan elders, in tijd en plaats. De heren komen dan 'ter zake' - vergeten de dromen. Is het zoiets? Het lijkt of dit gedicht slecht nieuws brengt op het verkeerde moment. De lezer zweeft, maar jij slaat hem/haar uit de lucht. Zoiets. Je verontwaardiging in het laatste couplet is helemaal echt. Toch mag je het me een |
|
Auteur: -lena- | ||
Gecontroleerd door: Sheena | ||
Gepubliceerd op: 24 oktober 2002 | ||
Thema's: |