Een zanger zingt over kermis in de hel,
de wereld stopt met draaien voor een tel.
Ik huiver even, nu ik naar hem luister,
buiten hult het dorp zich in het duister.
Regeringsleiders die niet wilden leren,
lieten hun legers moordend marcheren.
Koningen, volgevreten op hun troon,
ze bleven blind en doof voor de hoon.
Ik kijk toe, ik zie en laat het gebeuren,
anders zegt men dat ik niet moet zeuren.
De wapenindustrie, zo rijk en zo machtig,
vindt het geweld gunstig en zo prachtig.
Ze maken winst, en worden lui rijk,
de dollar heeft immers altijd gelijk.
Deze wereld, Bush voelt zich er thuis,
want deze wereld is immers zijn huis.
En wij zijn stil, we laten het toe,
we zijn lusteloos, we zijn zo moe.
De democratie, het is niet écht,
het is nep, het is vals en onoprecht.
En morgen, als de zon schijnt,
en de ochtendnevel verdwijnt,
dan zit ik weer op het strand.
En ik lees zwijgend de krant.
Dan lees ik over hen die niet willen leren,
die hun legers moordend laten marcheren.
Koningen zitten volgevreten op hun troon,
en ze blijven blind en doof voor de hoon.
Met oorlogen voeren doden ze de tijd,
blind en doof voor hoe de mens lijdt.
Ze zien niet hoe hij zijn vuist balt.
En feesten als de avond weer valt.
Een zanger zingt over kermis in de hel,
de wereld stopt met draaien voor een tel.
Ik huiver even, nu ik naar hem luister,
buiten hult het dorp zich in het duister.