Op het ijs
Ik ben drie vaders. In mij komen
opa en vader samen met een kleine ik.
Wanneer de kou gaat hangen in de bomen
kleden wij ons in warme truien dik
en jassen groot om in te wonen.
Als dan de winter invalt gaan wij schaatsen
op onderwerelden van pikzwart ijs,
maar één raakt achterop bij oude plaatsen
en één slaat een doodlopend slootje in.
Zo eindigt steeds onze gezamenlijke reis.
(En toen het duister werd, is nog het kind
dat alles droomt wat hier is opgeschreven
doorkrabbelend bij kou en tegenwind
die nacht op de bevroren vaart gebleven.)