Jij en ik.
Jij: een roos met doorns.
Ik: een eenzame schaker met torens.
Jij: te goed voor mij.
Ik: zonder jou helemaal niet blij.
Wij: als water en vuur.
Wij: een kapot geslagen muur.
Jij: een mooie diamant.
Ik: een doodgeschoten fazant.
Een roos met doorns die mij pijn doen keer op keer.
Daardoor doet m'n hart veel zeer.
Ik ben een gedoemd persoon niet geboren voor geluk.
Je steekt altijd een mes in m'n rug als ik me buk.
Jij doet alles om me niet te moeten zien.
Ik doe alles zodat ik jou hartstochtelijk bedien.
Je kijkt altijd weg.
Zo ben ik, ik ben de pech.